Haakpatronen lezen.
Start met het doorlezen van het hele patroon. Let daarbij vooral op de gebruikte steken en zoek eventueel in het boek of tijdschrift op hoe de steken gaan en welke afkortingen ze gebruiken (staat vaak helemaal voorin of helemaal achterin, bij tijdschriften soms in het middenstuk/patroondeel).
Een patroon start meestal met algemene informatie over het patroon. Bijvoorbeeld of je rond moet haken (toeren) of heen en weer (rijen). Maar ook bijzondere steken die zijn gebruikt staan vaak extra uitgelegd.
Dan kun je starten met haken. Lees het hele stukje van een rij/toer en voer dit uit. Kijk nog niet naar de volgende toer, dat kan verwarrend werken. Wanneer je aan de volgende rij/toer begint kijk je eerst naar wat je tot nu toe hebt gedaan en dan het volgende stukje lezen.
In het patroon staan vaak veel komma’s. Deze scheiden de verschillende soorten steken. Bijvoorbeeld: 2v, 1 hv, 2 v. Dit betekent 2 vasten in de volgende 2 steken, 1 halve vaste in de volgende steek, 2 vasten in de volgende 2 steken.
Als er in het patroon iets tussen ( en ) staat dan betekend dit vaak dat je al deze steken in 1 steek moet maken. Soms geeft het aan dat iets herhaald moet worden, dan staat er direct achter hoeveel keer.
Als iets tussen * en * staat moet het herhaald worden, er moet bij staan hoeveel keer.
Vaak staat aan het einde van een rij/toer, tussen ( en ) hoeveel steken je aan het einde van de rij/toer moet hebben.
Vergeet niet voor jezelf bij te houden waar je gebleven bent!
Hier onder zie je een aantal voorbeelden van haakpatronen met uitleg eronder.
In dit patroon gebruiken ze de afkorting Ro. Dit betekend rondje of ronde. Normaal gesproken zou je hier het woord Toer gebruiken.
Hoofd en lichaam.
Ro 1: 2 lossen, 8 vasten in de tweede losse vanaf de haaknaald.
Ro 2: 2 vasten in elke vaste rondom. (Aan het einde van de toer heb je 16 steken.)
Ro 3: *2 keer 1 vaste, 1 keer 2 vasten* 8 keer herhalen. Je maakt dus 1 meerdering per 3 steken. (Aan het einde van de toer heb je 24 steken.)
Ro 6 t/m 17: Haak 1 vaste in iedere vaste. (Aan het eind van iedere toer heb je 40 vasten.)
Ro 25: *3 keer 1 vaste, volgende twee vasten samen haken* 5 keer herhalen. Je mindert dus 1 steek per 5 steken. (Aan het einde van de toer heb je 20 steken.)
Hier staan de gebruikte afkortingen nog even bij vermeld.
Kijk naar het stukje Zijdelen. Dit is wat er staat:
Haak een ketting van 20 lossen met kleur A (zie materialen) en haaknaald nr. 3.
1e toer: 1 halve vaste in de 3e losse vanaf de haaknaald, 1 halve vaste in elke resterende losse, 3 keerlossen. Hier noemen ze dat 3 lossen voor ophogen maar dat is dus hetzelfde als keerlossen.
Hier wordt per toer heel kort beschreven wat je moet doen. Dat kan omdat er maar één soort steek wordt gebruikt namelijk vasten.
T17: Hier worden de minderingen aangegeven. Alle andere steken haak je dus gewoon 1 vaste.
Vleugels.
T3: Haak 2 vasten in elke 2e vaste. In alle andere vasten haak je dus gewoon 1 vaste. Dus: 1 vaste in de eerste vaste, 2 vasten in de tweede vaste. 1 vaste in de derde vaste, 2 vasten in de vierde vaste. Enz.
Mocht je nog vragen hebben over een haakpatroon dan mag je me altijd mailen (Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.).